Document

Reguliere regenwaterafvoer en regenwaternoodafvoer van vlakke daken - Technisch rapport ST-48

Profielfoto van Will Scheffer
13 februari 2020 | 1 minuut lezen

De capaciteit van reguliere dakafvoerpunten en van overstortvoorzieningen is afhankelijk van de waterhoogte boven de intrede van het dakafvoerpunt of van de overstortvoorziening. Deze waterhoogte wordt de overlaathoogte, drijfhoogte of stuwhoogte genoemd.
Voor de bepaling van de capaciteit van het regenwaterafvoersysteem bij overlaatstroming gaan NEN 3215 en NTR 3216 van het grensdebiet uit waarbij een nagenoeg constante verhouding bestaat tussen de drijfhoogte en de middellijn van de dakafvoer/standleiding, namelijk h1 = 0,6 d (zie 7.3.1. van NTR 3216:2018).
In de praktijk kan het nodig zijn dat een beperking aan de grootte van de drijfhoogte moet worden gesteld. Hoe dan de capaciteit van het dakafvoerpunt wordt bepaald is niet in NEN 3215/NTR 3216 uitgewerkt. Hoe de waterhoogte ter plaatste van de overstortvoorziening (drijfhoogte h1 van het reguliere afvoerpunt + drijfhoogte h2 van de overstortvoorziening) te toetsen aan de hoogte van de waterdichte lijn van het dak, is evenmin in NTR 3216 uitgewerkt.
Om in de toekomst overstortvoorzieningen deel te laten uitmaken van NEN 3215 met daarbij, zo mogelijk, een toetsing van de waterhoogte aan de hoogte van de waterdichte lijn van de dakconstructie, al dan niet met aangepaste rekenregenintensiteiten (voor een betere klimaatbestendigheid), is in dit rapport een eerste verkenning uitgevoerd van hoe dat in Duitsland is geregeld en wat de verschillen zijn met de Nederlandse regels. Daarvoor is een vertaling opgenomen van de publicatie ‘Regen- und Notentwässerung von Flachdächern – Grundlageninformationen’ van SITA Bauelemente GmbH. In grijs gekleurde kaders zijn de desbetreffende Nederlandse regels/richtlijnen toegelicht en vergeleken.