Blog

Klimaatadaptatie is hard nodig. Gebruik zonwering.

Opwarming van gebouwen wordt in de regel opgelost met installaties. Maar de zomernachten in de steden hebben meer nodig. Zonwering helpt, zo is te lezen in dit onderzoek uit TVVL Magazine 3-2025.
11 juni 2025 | 14 minuten lezen

Dit artikel word je aangeboden door TVVL Magazine 3-2025, dat deze week is verschenen. Leden van TVVL ontvangen het Magazine gratis, maar ook een los abonnement is mogelijk. Het artikel is daarnaast als paper gepresenteerd tijdens Clima 2025, van 4-6 juni 2025 in Milaan. 

Over het artikel

Onderzoeken wijzen uit: het wordt warmer, het klimaat grilliger en vooral 's nachts in de zomermaanden kan het onprettig worden. De normen voor het tegengaan van oververhitting in gebouwen zijn niet voldoende. De zomers worden warmer en klimaatadaptatie is hard nodig. Technische aanpassingen kunnen dan een uitkomst zijn, maar we kunnen in de zomer niet aan de gang blijven met airco's en ventilatie. Zonwering wordt nog vaak overgeslagen, maar kan de scherpe randjes eraf halen. 

Wetgeving en richtlijnen houden hier nog niet genoeg rekening mee, zo blijkt uit onderzoek in TVVL Magazine 3. Ja, er bestaan richtlijnen over het voorkomen van oververhitting. Die zijn gebaseerd op klimaatdata volgens het format van NEN 5060. En het klimaat in Nederland heeft grillige kanten gekregen, met uitschieters naar boven, intensere neerslag en langere perioden van droogte.

In het artikel in TVVL Magazine schrijven Harm Valk, Theo Haytink en Johan Kaspers (Nieman Raadgevende Ingenieurs) over nut en noodzaak om zonwering toe te passen, met uitgebreide onderbouwing. 

Zonwering voor gebouwen nodig door sneller veranderend klimaat

Het klimaat verandert [1]. Dat heeft consequenties voor gebouwen die anno 2025 worden gebouwd of gerenoveerd. Gebruikers van die gebouwen zullen de komende jaren geconfronteerd worden met heel andere klimatologische omstandigheden dan waar we vanuit zijn gegaan tijdens het ontwerp- en realisatieproces. Dat maakt klimaatadaptatie een urgent onderwerp voor architecten, adviseurs en HVAC-professionals. 
Klimaatadaptie is nodig. Figuur 1: stijging buitentemperatuur afhankelijk van laag, midden en hoog scenario; KNMI [2]
Stijging buitentemperatuur afhankelijk van laag, midden en hoog scenario; KNMI [2]

Vanzelfsprekend worden klimatologische omstandigheden meegewogen bij de ontwerpopgave. Soms onbewust, bijvoorbeeld in het architectonisch ontwerp; vaak ook expliciet in de berekeningen voor aard en omvang van de klimaatinstallaties. Die berekeningen zijn gebaseerd op normen, die samengesteld zijn op basis van nauwkeurige metingen van weer en klimaat. Per definitie zijn dit data uit het verleden. 

In dit artikel beschrijven we het toekomstige klimaat en analyseren we de consequenties voor de koudebehoefte en het risico op oververhitting in Nederland. 

Het KNMI heeft in 2023 realistische scenario’s gepubliceerd voor het toekomstige klimaat [2] en heeft hier databestanden van afgeleid die bruikbaar zijn in gebouwsimulatieberekeningen, die gebruik maken van klimaatdata volgens het format van NEN 5060 [3] (gebaseerd op EN-ISO 15972 [4,5]). 

Vijf locaties verdeeld over Nederland voor meer inzicht in klimaatadaptatie

De scenario’s zijn grafisch weergegeven in figuur 1. Met behulp van de afgeleide klimaatbestanden in NEN5060-format kan onderzocht worden hoe gebouwen zullen presteren in een veranderd klimaat, op het vlak van warmte- en koudebehoefte, het daarmee gepaard gaande energiegebruik voor koeling en op het te verwachten thermisch comfort. Daarbij gaat het met name over het risico op oververhitting en de gezondheidsrisico’s, die daar het gevolg van zijn.

Gebruikte data

De KNMI-scenario’s [2] zijn primair bedoeld als ondersteuning voor lange termijnbeleid ten aanzien van bijvoorbeeld kustverdediging. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de standaard gebruikte zichtjaren (2050, 2100, 2150). Voor de gebouwde omgeving zijn met name de ontwikkelingen op korte en middellange termijn van belang, omdat gebouwen een ontwerp levensduur hebben van 50 tot 70 jaar en daarna, of zelfs eerder, een ingrijpende renovatie ondergaan. 

Speciaal voor toepassing in de gebouwde omgeving is daarom in opdracht van RVO en TKI Urban Energy een verfijning doorgevoerd. Het jaar 2033 is toegevoegd en voor dat jaar en voor 2050 zijn de scenario’s verfijnd naar datasets [6] op uurbasis in het format van NEN 5060, zodat deze toegepast kunnen worden in bekende gebouwsimulatie-programma’s. 

Vijf locaties voor metingen

Ten tijde van deze studie is data in NEN 5060-format beschikbaar voor de volgende vijf locaties: Alkmaar, Assen, De Bilt, Roermond en Zierikzee, die samen een goed beeld geven van de verschillen binnen Nederland, zie figuur 2. Opgemerkt wordt dat ‘De Bilt’ van oudsher wordt beschouwd als referentie voor het gehele land.  

Er zijn drie datasets per klimaatjaar beschikbaar: koudevraag (met de focus op koeling tijdens aanhoudende hitte in de zomer), warmtevraag (verwarming tijdens het winterhalfjaar) en een gemiddeld klimaatjaar (jaargemiddelde energievraag). De reeksen voor de koudevraag en de warmtevraag representeren situaties die gemiddeld eens in de 10 jaar voorkomen. 

Toename van koudevraag

Alle doorgerekende klimaatscenario’s van het KNMI laten een toename zien van de koudevraag, een afname van de warmtevraag en een toename van de gemiddelde jaartemperatuur. De grootte van de verandering hangt af van de tijdshorizon en het betreffende klimaatscenario. Voor de beoordeling van de zomersituatie is in deze studie de set ‘koudevraag’ gehanteerd. Alleen voor het effect van de klimaatscenario’s op de energieprestatie, is het gemiddelde klimaatjaar gehanteerd. De volgende meteorologische variabelen zijn in de datasets opgenomen: 

  • Temperatuur op 2 m (in 0,1°C)
  • Straling (in W/m2), globale, diffuse, directe en directe normale zonnestraling
  • Vochtigheid, relatief (in %) en absoluut (in 0,1 g/kg)
  • Neerslag (in 0,1 mm)
  • Wind, snelheid (in 0,1 m/s) en richting (in 0-360 graden)
  • Bewolking (in achtsten)
  • Zonneschijnduur (in 0,1 uur)
  • Luchtdruk (in 0,1 hPa) De meteorologische data is beschikbaar op uurlijkse resolutie. 

Stijging buitentemperatuur 

De zomersituatie volgens de klimaatscenario’s zijn vergeleken met recente jaren; dit is weergegeven in Tabel 1 en 2. Daarin zijn zes recente jaren vergeleken met een nieuw geconstrueerde referentie van het huidige klimaat en met vijf toekomstscenario’s. Bij deze analyse van het buitenklimaat is telkens een zomerseizoen (gedefinieerd als de periode van 28 april tot 30 september) gehanteerd overeenkomstig de berekeningen in gebouwsimulatiemodellen. 

In Tabel 1 is het aantal uren weergegeven boven een bepaald minimum, gedurende een zomerperiode. 
Er is gebruik gemaakt van de volgende datasets gebaseerd op de toekomstscenario’s van het KNMI: 

  • Referentie Een nieuw geconstrueerd referentiejaar, gebaseerd op de jaren 1991-2020
  • 2033L Scenario voor zichtjaar 2033
  • 2050Md Midden-droog scenario voor zichtjaar 2050
  • 2100Md Midden-droog scenario voor zichtjaar 2100
  • 2150Md Midden-droog scenario voor zichtjaar 2150 

Voor 2033 is door het KNMI geen onderscheid gemaakt in Hoog-Midden-Laag en droog/nat. De aanduiding L wordt dus alleen gebruikt om het te laten passen in de systematiek van de scenario’s. 

Het gebruik van de term ‘zichtjaar’ duidt erop dat er in de scenariostudies van het KNMI geen precieze voorspelling van een toekomstig jaar wordt gedaan, maar dat met het scenario een beeld wordt geschetst van het decennium rondom het genoemde jaar. Merk op dat er geen constant stijgende lijn in de toekomstige zichtjaren wordt berekend, maar dat er enige schommelingen worden voorzien. De variatie is, zeker voor de verdere toekomst, nog groot. 

Tropenjaren in de afgelopen jaren en toekomstige zichtjaren

In Tabel 2 wordt nader stil gestaan bij de langdurig warme perioden in de nacht aan de hand van de volgende parameters:

  • Het aantal dagen waarbij Rmot >16/22°C. Rmot: de Running Mean Outdoor Temperature dit is een gewogen gemiddelde van de buitenluchttemperatuur (etmaaltemperatuur), van ‘vandaag’ en de afgelopen zeven dagen.
  • De parameter geeft aan hoelang het aaneengesloten boven een gemiddelde buitentemperatuur boven de 16°C en 22°C is.
  • De 16 graden is overeenkomend met een zomerperiode en de 22 °C met een warme zomerperiode.
  • Het aantal nachtelijke uren dat de temperatuur boven de gegeven grenswaarde blijft in een zomerperiode. Een temperatuur boven de 20°C wordt beschouwd als een “tropennacht”. 

Interpretatie van deze gegevens leidt tot de volgende constateringen:

  • Op zowel de korte (2033) als de middellange termijn (2050) is een stijging van de buitentemperatuur zichtbaar.
    Voor het zichtjaar 2050 is een duidelijk verschil te zien tussen het ‘Midden’ en ‘Hoog’ scenario, waarbij een middenscenario een zekere stabilisatie laat zien ten opzichte van 2033.
  • Alle scenario’s resulteren in meer en langere perioden met hogere buitentemperaturen, hogere RMOT-waarden > 22°C en langere perioden van hittegolven. Deze opwarming leidt dus niet alleen overdag, maar zeker ook in de nachtperiode tot een hogere buitentemperatuur. Met name de temperatuurstijging in de nachtperiode is zorgwekkend.

Vervolgens vergelijken we de klimaatscenarios met het momenteel gehanteerde referentieklimaat. De in Nederland meest gebruikte referenties zijn vastgelegd in NEN 5060 [3]. Dit zijn samengestelde klimaatjaren opgebouwd uit klimaatdata van 20 voorafgaande jaren, in dit geval de periode 1996-2015. 

RMOT en tropennachten afgelopen jaren en toekomstige zichtjaren

Voor energieprestatieberekeningen en het opstellen van een Energielabel wordt een gemiddeld jaar gebruikt. Dat blijft in dit artikel buiten beschouwing, maar het is evident dat het huidige referentiejaar volgens NEN 5060 niet representatief is voor de toekomst, gezien de ervaringen in het laatste decennium, met steeds verder oplopende temperaturen en veranderende neerslagpatronen. 

Voor toetsing aan het risico op oververhitting wordt in de Nederlandse bouwregelgeving [7] referentiejaar ‘T05’ volgens NEN 5060 [3] aangewezen. De toevoeging T05 wil zeggen dat er een kans is van 1 op de 20 jaar dat het warmer kan worden (5% overschrijdingskans). In Tabel 3 wordt deze vergeleken met het nieuw samengestelde referentiejaar en de scenario’s voor de zichtjaren 2033 en 2050 [2]. 

In de beoordeling van het zomercomfort, op basis van NEN5060:T05, worden dus de effecten van de klimaatscenarios 2033 en 2050 onderschat, waardoor die norm onvoldoende geschikt is om de toekomstige klimaatverandering correct te simuleren. 

Toetscriteria

In het onderliggende onderzoek zijn meerdere rekenmethodieken en indicatoren gebruikt om het risico op oververhitting te duiden. Hierbij is zowel naar adaptieve indicatoren, als de piekmomenten overdag en overschrijdingen in de nachtperiode gekeken; de criteria zijn weergegeven in Tabel 4. 

Classificatie risico op oververhitting in de bestaande bouw

In de Nederlandse bouwregelgeving wordt gebruik gemaakt van het criterium ‘gewogen temperatuur overschrijding’ (GTO). Dit criterium is daarom ook in het onderzoek gebruikt. De GTO-methodiek en de gehanteerde grenswaarden zijn gebaseerd op de PMV volgens Fanger [8]. Een alternatief zou een beoordeling op adaptieve temperatuurgrenswaarden (ATG) zijn. Vooralsnog is dat in deze fase nog niet nader onderzocht. Geadviseerd wordt dat wel nader te onderzoeken. 
Tabel 4: Classificatie risico op oververhitting in de bestaande bouw. 

Voor de beoordeling van de situatie in de nacht is door een werkgroep onder leiding van de Hogeschool van Amsterdam de indicator NDH gebruikt (Night Degree Hour) [9]. Dit betreft een simpele tijdsgebonden indicator die de uren overschrijding van de operatieve temperatuur boven de 26°C tijdens de nachtperiode inzichtelijk maakt (tussen 22:00 en 6:00 uur). Veelal wordt deze indicator getoetst ter plaatse van de slaapkamer; daarvoor wordt de indicator ook in het onderliggende onderzoek gebruikt.

Toepassing klimaatscenario's op referentiewoning

Voor advies, normalisatie en regelgeving is het van belang te onderzoeken wat de consequenties van het veranderende klimaat zijn op het thermisch comfort en IEQ (indoor environmental quality) van gebouwen. 

Met name de consequenties voor woningen is relevant en dan met name de toename van het risico op oververhitting, gezien het risico voor de gezondheid [10]. Momenteel is de toepassing van passieve maatregelen (zoals zonwering en ventilatieve koeling) en installaties voor koeling (zoals airco’s) in Nederland nog geen standaardmaatregel bij nieuwbouw en renovatie, hoewel dit de afgelopen jaren al snel aan het veranderen is [11].  

Referentiewoning

De consequenties worden geïllustreerd aan de hand van een veel voorkomend woningtype. Het betreft een tussenwoning uit 1967, die matig geïsoleerd is door enige verbetermaatregelen in de loop der jaren (spouwisolatie, conventioneel dubbel glas). Voor deze grondgebonden woning is als oriëntatie oost/west aangehouden. 

Huidige beoordeling NEN 5060 T05

In eerste instantie is de woning beoordeeld op het risico op oververhitting op de bestaande referentie (NEN 5060 T05) met het criterium GTO < 450 h/ jr. Hoewel dit criterium is afgeleid voor kantoren, wordt het vooralsnog ook voor woningen gebruikt. Met dit huidige referentieklimaat is er, zonder nadere maatregelen, al een onaanvaardbaar risico op oververhitting zonder klimaatadaptatie. We berekenen namelijk 2601 GTO-uren. Dit kan echter eenvoudig beperkt worden door de toepassing van zonwering, waardoor het zakt tot een zeer aanvaardbare 78 uur.

GTO-uren woonkamers buitenzonwering

Voor de vervolgstap nemen we daarom de situatie met zonwering als uitgangspunt voor beoordeling van het risico op oververhitting. In eerste instantie beoordelen we de woonkamer op het criterium GTO < 450 h/jr; zie figuur 4. Omdat de toekomstige scenario’s beschikbaar zijn voor vijf locaties verspreid over het land, worden de verschillen binnen Nederland ook zichtbaar gemaakt. 

Opgemerkt wordt dat ook in de huidige situatie de verschillen per regio al aanzienlijk zijn; een gegeven dat tot op heden over het algemeen wordt genegeerd, door met een landelijk uniform klimaatbestand te werken.

Aantal uren >26˚C 's nachts in de slaapkamers

Figuur 5 toont de uitkomst van de berekening met de NDH voor de slaapkamers. Opvallend is dat deze, meer nog dan de beoordeling van de woonkamers ‘rood’ kleuren. Dit heeft met name te maken met de hoogte van de grenswaarde, die al vanaf de waarde ‘88’ gekwalificeerd wordt als een ‘hoog risico’. 

Het is de vraag of de ijking van het criterium NDH gelijkwaardig is aan die van de GTO. Dat is een aspect om nader te onderzoeken. Onafhankelijk daarvan valt twee zaken op. Op de eerste plaats is dat (opnieuw) de grote verschillen per regio: tussen NW-Nederland (‘Alkmaar’) en ZO-Nederland (‘Roermond’) is er een verschil van een factor 2 á 2,5 onafhankelijk van het scenario. Daarnaast moet geconstateerd worden dat de oververhitting in de nachtsituatie een nieuw fenomeen is, dat samenhangt met het veranderende klimaat.  

In de huidige praktijk is het in gematigde klimaatzones, zoals die in NW-Europa goed mogelijk om nachtelijke oververhitting tegen te gaan zonder de inzet van installaties, bijvoorbeeld door het benutten van ventilatieve koeling door natuurlijke ventilatie. Die mogelijkheid neemt sterk af in het veranderende klimaat, omdat de nachttemperaturen daarvoor onvoldoende dalen. Merk op dat deze conclusie al getrokken wordt, terwijl stedelijke opwarming (urban heat island) nog buiten beschouwing is gebleven. 

Stedelijk hitte-eiland

In een versteende stedelijke omgeving is het vaak warmer dan in een groen buitengebied of dichtbij het water, dit wordt het stedelijk hitte-eiland (SHE) of urban heat island (UHI) genoemd. Afhankelijk van de meteorologische situatie kan het SHE variëren van minder dan 1°C tot (in extreme gevallen) meer dan 10°C graden verschil tussen stad en buitengebied. Voornamelijk situaties met veel zonneschijn en weinig wind leiden tot een groot SHE-effect. 

De dagelijkse afwisseling in het zomerse weer met hoge temperaturen en zonneschijn gedurende de dag zorgt ervoor dat het effect van een SHE meestal het grootst is in de vroege avond (paar uur na zonsondergang). Dit doordat de bebouwing dan maximaal is opgewarmd door de zon en het buitengebied veel sneller afkoelt. Daarentegen is het SHE het kleinst en soms zelfs negatief in de ochtend (paar uur na zonsopkomst) [12, 13, 14]. 

Gevolgen van hitte KNMI De Bilt en Utrecht-centrum

De consequenties van het SHE kunnen goed worden geïllustreerd door een vergelijking te maken tussen het meetstation van het KNMI in De Bilt en het centrum van Utrecht, weergegeven in figuur 6 en 7. 

In figuur 8 wordt de invloed van het SHE-effect afgezet tegen de toekomstscenario’s voor de locatie De Bilt. Daarbij valt direct de toename van het aantal ‘tropische nachten’ op (minimum nachttemperatuur > 20˚C). Die stijging is relatief gezien sterker dan de stijging van de dagtemperatuur en zelfs van het aantal uren > 30˚C.

Hitte-eiland onvermijdelijk zonder klimaatadaptatie 

Conclusie is dat het stedelijk hitte-eiland een substantiële bijdrage levert aan de opwarming van de gebouwde omgeving in de stad. Alhoewel tijdens het onderzoek vanuit het KNMI van één stadsprofiel het stedelijk hitte-eiland-effect beschikbaar was, komt het beeld goed overeen met wat in andere studies is gevonden. 

Uit de berekende situatie voor Utrecht blijkt dat de buitentemperatuur met name in de nachtperiode met 1 á 5 °C kan stijgen ten opzichte van het buitengebied. Dit leidt tot een forse stijging van de GTO-uren, de NDH en de maximale temperatuur overdag. 

Energiegebruik in reactie op hitte

Buiten de effecten op temperatuur en gezondheid is het vanzelfsprekend de vraag in hoeverre de temperatuurstijging leidt tot een verhoging van het energiegebruik ten gevolge van de grotere koelbehoefte. In het onderzoek is hiernaar een eerste verkenning uitgevoerd. 

De resultaten zijn weergegeven in figuur 9 en 10. In figuur 9 is de koelbehoefte (in kWh-th) gegeven voor een situatie zonder zonwering, zowel volgens de klimaatscenario’s als met medeweging van het UHI-effect. In figuur 10 is de situatie getoond met toepassing van zonwering. 

Grote impact van zonwering op koelbehoefte

Uit een vergelijking tussen beide figuren kan direct de grote impact van zonwering op de koelbehoefte worden afgeleid. Zonder de toepassing van zonwering is die ruim tweemaal zo hoog. Om te voorkomen dat het energiegebruik voor koeling de komende jaren enorm toeneemt, ligt het voor de hand de toepassing van zonwering tenminste te gaan stimuleren, en te overwegen dit via de bouwregelgeving te gaan verplichten voor nieuwbouw en ingrijpende renovatie. 

Zonwering is letterlijk en figuurlijk het sluitstuk van de thermische schil. Kijkend naar zichtjaren blijkt dat isoleren maar een beperkte invloed heeft op de koelbehoefte. Het isoleren doen we met name voor winterperiode maar om ook effectief te zijn in de zomer is een zonwering essentieel. 

Figuur 9: Koudebehoefte zonder buitenzonwering volgens huidige norm (NEN 5060­T05) en klimaatscenario’s.

Discussie

Deze verkennende studie geeft al veel inzichten in de consequenties van het toekomstige klimaat voor de gebouwde omgeving. Het is echter een kennisgebied in ontwikkeling. Nader onderzoek is dus gewenst. Een aantal zaken vraagt daarbij aandacht: 

  • In hoeverre wordt adaptatie van het menselijk lichaam aan het veranderende klimaat voldoende meegewogen? In ATG-modellen wordt hiermee gerekend. Zijn de daarbij gehanteerde uitgangspunten nog valide bij het veranderende klimaat en zijn deze voor alle bevolkingsgroepen evenredig van toepassing? Speciale aandacht voor ouderen en kwetsbare personen lijkt daarbij noodzakelijk. Dit vraagt ook input vanuit de gezondheidswetenschap.
  • De toegepaste criteria, zoals de NDH, zijn deels nog onvoldoende gevalideerd, mede door gebrek aan praktijkdata bij hoge temperaturen.
  • In hoeverre zijn de criteria toepasbaar voor bestaande gebouwen? Is het reëel deze op dezelfde manier te beoordelen als nieuwbouw, of is een aangepast toetskader noodzakelijk?
  • De parameters die meewegen bij het optreden van het SHE moeten nader worden uitgewerkt, op een manier dat toepassing in het ontwerpproces mogelijk wordt. Dat vraagt om een beoordeling van gebiedsinvloeden, zoals de mate van verstedelijking en de aanwezigheid van groen en water. Als alternatief kan ook gezocht worden naar een systematiek om de twee meest bepalende factoren (vegetatiefactor en skyview­factor) objectief vast te stellen, zodat een gestandaardiseerd hitte-eiland-effect in locatiegerichte of projectspecifieke berekeningen kan worden betrokken. Ook op dit vlak is nader onderzoek gewenst.  

Dit artikel beschrijft een onderzoek naar de consequenties van het toekomstige klimaat voor de gebouwde omgeving, aan de hand van de KNMI klimaatscenario’s uit 2023. Uit de analyse van de onderzoeksresultaten trekken wij de volgende conclusies:

  • De rekenresultaten van de simulaties met de toekomstige klimaatscenarios zijn, onafhankelijk van de benadering, dusdanig hoog dat er in het beleid aandacht moet komen voor (passieve) warmtewerende maatregelen, al dan niet verplicht via de bouwregelgeving.
  • Buitenzonwering is essentieel voor zowel het thermisch comfort als het verminderen van de energie-/elektriciteitsvraag van actieve koelsystemen. Op basis van deze analyse adviseren wij dit als standaardmaatregel mee te nemen bij elk nieuwbouw- en renovatieplan.
  • De beoordeling van het thermisch comfort in de zomer moet bij voorkeur locatie- en projectspecifiek plaatsvinden. Bij de beoordeling van projecten moet een koppeling gemaakt worden tussen de toekomstige uurlijkse klimaatdata en specifieke hitte risico’s vanuit de omgeving.
  • Er moet niet alleen aandacht komen voor het thermisch comfort overdag, maar ook voor het thermisch comfort in de nachtperiode. Een hogere buitentemperatuur in de nachtperiode zorgt er voor dat de woningen in de nachtperiode minder afkoelen, zeker bij zichtjaar 2033 en 2050. 

Dankwoord

Dit artikel is gebaseerd op onderzoek [17] in opdracht van TKI Urban Energy en RVO, uitgevoerd door de auteurs namens Nieman Raadgevende Ingenieurs. De auteurs danken de begeleiders, ir. Guus Mulder van TKI Urban Energy en Sophia van Holstein MsC en ir. Daniël van Rijn van RVO voor hun ondersteuning tijdens de uitvoering van werkzaamheden. 

Het onderzoek maakt gebruik van databestanden die door het KNMI in opdracht van RVO zijn samengesteld voor toepassing van de KNMI-klimaatscenario’s ten behoeve van advieswerkzaamheden in de gebouwde omgeving. Die ontwikkeling is begeleid door Weather Impact. 

De auteurs danken dr. Stefan Ligtenberg van Weather Impact en Henk van den Brink en Leon van Voorst van het KNMI voor de input. 

Het artikel is als paper gepresenteerd tijdens de Clima 2025, 4-6 juni in Milaan. 

Referenties

1. IPCC, 2023: Summary for Policymakers. In: Climate Change 2023: Synthesis Report. Contribution
of Working Groups I, II and III to the Sixth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on
Climate Change [Core Writing Team, H. Lee and J. Romero (eds.)]. IPCC, Geneva, Switzerland, pp.
1-34, doi: 10.59327/IPCC/AR6-9789291691647.001
2. KNMI, 2023: KNMI’23-klimaatscenario’s voor Nederland, KNMI, De Bilt, KNMI-Publicatie 23-03.
3. NEN 5060:2018+A1:2021; Hygrothermische eigenschappen van gebouwen - Referentieklimaatgegevens.
4. EN ISO 15927-2:2009 ;Hygrothermal performance of buildings - Calculation and presentation of
climatic data - Part 2: Hourly data for design cooling load
5. EN ISO 15927-5:2004/A1:2011; Hygrothermal performance of buildings - Calculation and presentation
of climatic data – Part 5: Data for design heat load for space heating
6. KNMI’23 - Representatieve klimaatjaren voor de stedelijke omgeving, overeenkomstig de
KNMI’23-klimaatscenario’s; via https://dataplatform.knmi.nl/dataset/preview/tki-built-environment-
climate-years-1-0
7. EN 16798-1 : Energy performance of buildings - Ventilation for buildings - Part 1: Indoor environmental
input parameters for design and assessment of energy performance of buildings addressing
indoor air quality, thermal environment, lighting and acoustics
8. Omgevingsregeling art 5.31c ‘oververhitting’ + Annex XVI; Staatscourant 2024, 14637
9. ISO 7730:2005; Ergonomics of the thermal environment — Analytical determination and interpretation
of thermal comfort using calculation of the PMV and PPD indices and local thermal comfort
criteria
10. Kluck, J.; et.al.; Hitte in bestaande woningen 2.0 – Achtergronddocument; NKWK – HvA; Amsterdam,
februari 2023
11. RIVM; GGD-richtlijn medische milieukunde: hitte en gezondheid; via https://www.rivm.nl/ggd-richtlijn-mmk-hitte-gezondheid
12. Rovers, V.; TNO 2024 R11165; Schatting van de elektriciteitsvraag van airconditioners in Nederlandse
woningen in 2021, 2022 en 2030
13. Ligtenberg, dr. S.; Impact van klimaatscenarios op de warmte- en koudevraag voor de gebouwde
omgeving; Wearther Impact, 2023
14. Theeuwes, N.E. dr., et.al.; Cool city mornings by urban heat; WUR, 2015
15. Theeuwes, N.E. dr. et.al.; A diagnostic equation for the daily maximum urban heat island effect for
cities in northwestern Europe; KNMI, 2017
16. Klimaateffectatlas, Stichting Climate Adaptation Services; via www.klimaateffectatlas.nl
17. Valk, H.J.J. ir., T.G. Haytink MsC & J. Kaspers MsC; Klimaatadaptatie verduurzaming gebouwde
omgeving; RVO 2025 via www.topsectorenenergie.nl